Claudia & Judith
Claudia is een lieve, slimme en vooral zorgzame dame van 37. De weinige energie die ze heeft, niet meer dan zes uur per dag, besteedt ze voor een heel groot deel aan ‘het redden van de wereld’.
Judith Velthuizen is schrijver en bewondert Claudia’s zorgzaamheid en verantwoordelijkheidsgevoel.
Samen maakten ze uitjes naar de markt, als echte vriendinnen. En namen ze het verantwoordelijkheidsgevoel van Claudia eens goed onder de loep.
EEN BEETJE STRENG EN MOEDERLIJK
Mijn moeder maakte ons niet wakker om naar school te gaan, wij moesten haar ’s ochtends uit bed zien te krijgen. Op een gegeven moment hebben mijn broer en ik dat opgegeven, het was een hopeloze zaak. Toen we zes en acht jaar oud waren, kookten we zelf ons eten. Mijn vader had geregeld dat we op de pof konden kopen bij de supermarkt en bij de slager om de hoek. Als hij geld in huis achterliet, dan ging mijn moeder ermee naar de kroeg. Soms gingen we met mijn vader mee op de vrachtwagen, omdat hij ons niet alleen met haar wilde achterlaten. Maar dat kon niet altijd natuurlijk, we moesten ook naar school. Ik weet nog goed dat mijn moeder een auto-ongeluk had veroorzaakt. Twee agenten kwamen haar thuis ophalen vanwege het rijden onder invloed. “Wie moet er nu voor jullie zorgen?” vroeg een van de agenten. Wij vonden dat een rare vraag. Wij zorgden altijd al voor onszelf.
Op een mooie zomeravond rijd ik naar Claudia. Ze staat voor haar huis op me te wachten. Snel kijk ik of ik heel erg per ongeluk toch niet een beetje te laat ben, dat vindt ze niet fijn. Maar ik ben keurig op tijd en ze zwaait vrolijk als ze me aan ziet komen. Het parkeerplekje voor haar huis is me net iets te krap, dus parkeer ik een stukje verderop. Als ik naar haar huis loop, zie ik dat ze nog steeds op me staat te wachten. “Kun je niet inparkeren?” vraagt ze.
“Euh nee, daar bak ik nou eens helemaal niets van”, zeg ik naar waarheid.
“Gewoon blijven oefenen,” zegt Claudia een beetje streng en moederlijk, “dan leer je het vanzelf. Ik had dit plekje speciaal voor je vrijgehouden.”
Als ik zeg dat ik het echt niet erg vind om een stukje te lopen, schudt ze vertwijfeld haar hoofd. Ik moet een beetje om haar lachen. Soms is het net mijn moeder.
Dat ik met een pittige tante te maken heb, werd me al snel duidelijk. Ik voelde het aan de stevige handdruk die ik kreeg toen ik haar ontmoette. Ik zag het in de pientere ogen die me vanachter een klein, rond brilletje aankeken.
“Even over die quiz waar we zo aan mee moeten doen”, zei ze in de eerste minuut dat ik haar sprak. “Ze kunnen hoog en laag springen, maar ik zet dat feestmutsje niet op.”
Omdat ik ook geen groot liefhebber van feestmutsjes en knellende elastieken ben, maakte ik dankbaar gebruik van haar assertiviteit. Zelf had ik zoiets niet snel durven zeggen. Claudia maakt het allang niet meer uit wat mensen van haar vinden, zolang ze zichzelf maar goed voelt bij de dingen die ze doet. Daar kan ik nog een puntje aan zuigen.
De rode lijn in Claudia’s leven is niet moeilijk te ontdekken. De weinige energie die ze heeft, niet meer dan zes uur per dag, besteedt ze voor een heel groot deel aan ‘het redden van de wereld’. Claudia zorgt vol overgave voor alles wat en iedereen die kwetsbaar is. Deelnemen aan dit project, bijvoorbeeld, doet ze niet voor zichzelf. Dondersgoed weet ze waar haar eigen grenzen liggen en met vallen en opstaan heeft ze geleerd om die grenzen als een leeuwin te bewaken. Zij redt zich wel. Maar er zijn ook FAS’ers die niet zo goed voor zichzelf kunnen opkomen, die niet zo goed kunnen verwoorden wat er in hun hoofd omgaat. Voor al die mensen doet ze mee. Om ze haar eigen ellenlange zoektocht langs weet-ik-hoeveel hulpverleners te besparen.
Al snel wordt me duidelijk dat haar zorgzaamheid beslist niet ophoudt bij mede-FAS’ers alleen. Ze geeft taalles aan vluchtelingen en werkt vrijwillig in de keuken van de instelling voor Korsakov-patiënten, waar ook haar moeder gedurende het laatste deel van haar leven verbleef. Ze denkt en beslist voor haar schat-van-een-man Paul, die zwakbegaafd is en af en toe een extra steuntje goed kan gebruiken. Het liefst zou ze ook haar aan de ziekte MS lijdende vader vaker helpen. Als hij dat toestond tenminste.
Niet alleen mensen hebben het goed bij Claudia. Het allermeest houdt ze van dieren. Haar huis is een liefdevolle opvangplek voor katten. Vijf exemplaren lopen er rond en bijna allemaal hebben ze wat. Ze heeft er tot mijn niet geringe verbazing zelfs één met het syndroom van Down. Claudia maakt het niet uit, want alle katten tellen mee. Een beetje streng en moederlijk spreekt ze de beestjes toe. Precies zoals ze dat bij mij doet eigenlijk. Wat mij betreft is de liefde die ze voor haar katten aan de dag legt al bewonderenswaardig genoeg. Maar Claudia weet in haar zorgzaamheid altijd een overtreffende trap te vinden.
In een donkerblauwe overall zie ik haar op een zaterdagochtend in de weer om zieke en verzwakte egels weer een beetje op te lappen bij de egelopvang. Zodat ze straks helemaal aangesterkt terug de vrije natuur in kunnen. Eten geven, wondjes verzorgen, hokken schoonmaken, flesjes geven; Claudia draait er haar hand niet voor om.
Ondertussen neemt ze ook nog een enorme pan soep mee voor de andere egelvrijwilligers, zodat die tussen de middag iets lekkers te eten hebben. Dat hebben ze na al dat harde werken wel verdiend.
Degene die denkt dat het zo wel genoeg is, moet ik teleurstellen: het kan altijd gekker. Claudia ontfermt zich ook nog over alle zielige eekhoorns die ons land rijk is. Samen met Paul haalt ze de gewonde diertjes overal in Nederland op, om ze naar de speciale eekhoornopvang te brengen. Opdat er geen enkele egel of eekhoorn verloren gaat. Ik ben diep onder de indruk.
Als ik me erover verbaas dat ze het kleine beetje energie dat ze heeft voornamelijk aan anderen besteedt, komt haar verklaring snel. “Wanneer ik voor anderen zorg, hoef ik zelf niet te bedenken wat ik nu weer eens zal gaan doen, want ik kan me ontzettend vervelen. Het geeft invulling aan mijn dag. Aan mijn leven eigenlijk.”
Stiekem denk ik daar achteraan dat die immense zorgzaamheid al heel jong moet zijn begonnen. Claudia moest haar moeders moeder zijn. Er is nooit voor haar gezorgd. Zorgen, dat deed zij. En zo werd het langzaam veel meer dan alleen iets wat ze deed. Het werd een belangrijk onderdeel van wie ze is.
“Ben je boos op je moeder, Claudia?” vraag ik haar. Ze antwoordt op de mij inmiddels zo vertrouwde manier, een beetje streng en moederlijk: “Nee, boos ben ik niet meer. Dat potje heb ik lang geleden dichtgedaan.”